Import als massaproduct
In de Romeinse keizertijd beleefde de handel een nooit eerder gekende opleving, waarvan velen konden profiteren.
De markten werden overspoeld door importproducten, die voorzien vooral voorbehouden waren voor de kleinere heersende klasse.
De basis hiervan was een ontwikkeld transportsysteem en een goed ontwikkeld en dicht verkeersnet.
De toevoer van levensmiddelen kwam op de eerste plaats.
Het in de villa’s geproduceerde voedsel bereikte zowel lokale markten als de internationale handel.
De regio Saar-Moezel maakte ook deel uit van het bevoorradingsnetwerk voor de militairen bij Limes, de grens van het Romeinse Rijk.
Reizende kooplieden en overslagplaatsen
Bij de gunstig gelegen verkeersknooppunten ontstonden centra, waar kooplieden in permanente winkels hun producten te koop aanboden, terwijl anderen als reizende kooplieden langs verschillende landen trokken.
Een van de voornaamste overslagplaatsen was de nabijgelegen stad Trier, maar ook kleinere nederzettingen, zoals Bliesbruck in Lotharingen, Schwarzenacker, Saarbrücken en Pachten in het Saarland en Dalheim in Luxemburg leverden hun bijdrage aan de voorziening.
Veel Gallische grootkooplieden werden enorm rijk, zoals blijkt uit grafmonumenten en luxueuze paleizen.
Afzetmarkt Germanië
Een belangrijke export- en importmarkt voor de kooplieden was het vrije Germanië aan de andere kant van de Romeinse grens (Limes).
Lood, huiden, bont en dierenhuiden waren met name zeer gewild voor leerverwerking, vrouwenhaar voor pruiken en honing alsook barnsteen van de Baltische kust, vee en slaven, die geruild werden voor Romeinse goederen.