Nieuwe steentijd en kopertijd (5.500-2.200 vóór Christus)

De neolithisering

De verandering naar akkerbouw en veeteelt tijdens de nieuwe steentijd was de meest succesvolle ontwikkeling in de geschiedenis van de mensheid.
De zogenaamde neolithisering begon in het Nabije Oosten en in de Indusvallei, waar de milieuomstandigheden gunstig waren en wilde granen en wilde schapen en geiten leefden.
Via Zuidoost-Europa kwamen de landbouwers naar Centraal-Europa en mengden ze zich met de jagers en verzamelaars.

 

De lineaire bandkeramiek

Als eerste landbouwcultuur in Centraal- en West-Europa bereikte de „lineaire bandkeramiek“ rond 5.500 het Saar-Moezelgebied.
De landbouwers rooiden bossen voor bebouwingen en nederzettingen, temden wilde dieren zoals varkens en runderen en teelden wilde planten zoals emmertarwe en gerst.
De behoefte aan opslag van voorraden leidde tot de ontwikkeling van de eerste keramiek. Bovendien vereisten de nieuwe landbouw en huishouding de juiste gereedschappen en werktuigen.

Dissels, vlakbijlen en sikkels werden gebruikt om de velden te bewerken. Graan werd vermalen met maal- en klopstenen om vervolgens in ovens tot brood gebakken te worden.
Spinnewielen getuigen van de verwerking van vezels en stoffen.

De overledenen werden verbrand of bijgezet in hurkgraven.
Voor hun reis naar het hiernamaals kregen de overledenen sieraden, eten en persoonlijke voorwerpen mee in hun graf.

 

Vroege landbouwers in het Saarland

Er was echter nog maar weinig „bandkeramiek“ in het Saarland.
Ook bij culturen uit diezelfde periode zijn vondsten zeldzaam.
Van de latere “Rössencultuur” zijn wel scherven en een gevestigde nederzetting bij Perl-Sehndorf terug te vinden.

Skip to content