Graan
In de Romeinse tijd bestonden de belangrijkste granen in onze regio overwegend uit spelt, dan emmertarwe en, in mindere mate, eenkoren.
Al deze graansoorten behoren tot de spelttarwesoort.
De harde, droge spelt omhult en beschermt het graan en maakt het minder vatbaar voor ziektes en schadelijke stoffen.
Voor het malen moest het graan echter geëest worden, dat wil zeggen gedroogd boven vuur, om het te bevrijden van de spelt.
Groenten, fruit en kruiden
Erwten, linzen en veldbonen waren de primaire voedingsmiddelen.
Daarnaast werden ook snijbieten, postelein en veldzuring gekweekt evenals bijvoorbeeld kolen, asperges, wortelen, knoflook en sla.
Voor de fruitteelt zijn talloze soorten gedocumenteerd, zoals appelen, peren, pruimen, kwetsen, kersen en perziken; als oliehoudende gewassen waren er vlas, lijnzaad, maanzaad en hennep.
In de kruidentuinen van de villa’s groeiden zowel kruiden, zoals koriander, dille, tijm, bonenkruid en munt, alsook geneeskrachtige planten, zoals kamille, wijnruit en sint-janskruid.
Landbouwwerktuigen
De opgravingen in de boerderijen vormen een belangrijke bron voor de landbouwwerktuigen in onze streek.
Daartoe behoren ijzeren ploegscharen, eggen, schoffels en spades, maar ook zeisen en sikkels en diverse messen.
Antieke schrijvers bieden ons ook meer informatie over de werktuigen die nodig zijn om het landgoed te bewerken.
Cato, Columella en Varro hebben echter betrekking op Italië en zijn niet noodzakelijk een weerspiegeling van de omstandigheden hier bij ons.
Daarnaast zijn er reliëfbeelden van landbouwwerktuigen, waaronder stenen beelden, mozaïeken en muurschilderingen.