Technische vooruitgang
Rond 2.000 vóór Christus begon de verwerking van ijzer, eerst in het Nabije Oosten en 1.000 jaar later in Centraal-Europa.
Het zachtere ijzer verdrong het brons op veel vlakken, met name op het vlak van wapens en werktuigen, omdat ijzererts overal beschikbaar was en import dus niet meer nodig was.
Oudere Hallstattperiode
De nieuwe techniek ging gepaard met een culturele verandering.
Zo werden er opnieuw grafheuvels gebouwd over de crematiebegraafplaatsen.
De bijzetting gebeurde in houten constructies.
De kamer werd omringd door stenen en een opgehoopte heuvel van aarde.
Een stenen krans, houten palen of greppels aan de voet van de heuvel scheidden de heilige grond af van de gewone grond.
Een dergelijk grafmonument getuigde van de sociale positie die de overledene ook nog duidelijk zichtbaar innam na zijn dood.
Vrouwen en kinderen daarentegen kregen hun laatste rustplaats meestal in kleinere heuvels of gewoon in een ondiep graf.
Jongere Hallstattperiode
In de jongere Hallstattperiode werden er nog grotere heuvels gemaakt en kregen ook vrouwen, als “vorstinnen”, ook deels rijk versierde graven, bijvoorbeeld in Vix (Frankrijk).
De heuveltoppen konden bekroond worden met een pilaar of een beeld. En het was nu weer gebruikelijk om lichamen te begraven.
Bovendien kunnen voor het eerst rijkelijk versierde graven met versterkte nederzettingen op bergruggen, “vorstenzetels”, in verband gebracht worden met de jongere Hallstattperiode.