Runderen en varkens
Naast akkerbouw vormde veeteelt, in het bijzonder rundsteelt, een tweede belangrijke factor van een Romeinse villa.
Het vee werd gefokt als werk- en vleesdieren, hun melk speelde daarentegen een minder belangrijke rol.
Er zijn minstens twee rundssoorten te onderscheiden:
Een groot ras afkomstig uit Italië, terwijl een kleiner „landras“ gebaseerd was op inheemse dieren.
Varkens waren de tweede belangrijkste bron van vlees. Herders dreven ze het bos in, waar ze werden vetgemest.
Hun vlees en de daaruit gemaakte hammen en worsten werden beschouwd als een Gallische specialiteit en waren zo populair dat ze zelfs op de markt in Italië werden verkocht.
Romeinse villa’s hadden vaak rookkamers of -ovens.
Geiten en schapen
Ook geiten en schapen leverden vlees voor voeding, waarbij schapen nog op een ander gebied ook heel nuttig waren.
Stoffen en kleding van schapenwol stonden bekend als de producten van de Trevieren en vormden een bron van grote rijkdom.
De schapen hadden bovendien de reputatie dat ze velden vruchtbaar konden maken.
De grazende dieren bemesten op natuurlijke wijze de braakliggende velden en verhinderden zo een snelle uitputting van de grond.
Paarden
De inheemse Trevieren waren ervaren paardenfokkers.
Dat zal waarschijnlijk een van de redenen zijn waarom de Keltische paardenbeschermingsgodin Epona in de Romeinse tijd zo vereerd werd.
De behoefte aan trek-, last- en rijdieren was groot, zowel voor de handel en het verkeer als bij het leger.